Genesis 33

50) Daarom eten

Versta mede dat zij niet eten het vlees omtrent die zenuw. Niet uit bijgeloof of een mening van godsdienstigheid, maar tot een gedachtenis van dien wonderbaren kamp en victorie, aan Jakob en zijn nakomelingen vergund. Dit had zijn gebruik voor de komst van den Messias, maar kan daarna zonder superstitie niet gebruikt worden.

51) de verrukte

Of, verkrompen, verwrongen, dat is, die haar kracht verloren heeft, en verdoofd of verstuikt is, en haar plaats, als er uit verwrongen zijnde [om zo te spreken] vergeten heeft; de Joden noemen deze zenuw ook zo in de dieren, naar hetgeen hier Jakob wedervaren is. Anders, de geleende zenuw, omdat zij van de pan des heiligen beens tot aan de heup overgaat, als zijnde van het heilige been daaraan ontleend.

52) aangeroerd

Dat is, aanroerende gekwetst had.

1) maar Rachel

Hij plaatst de liefste in het achterste en zekerste, opdat die, zo de voorsten verslagen werden, nog enigszins ontkomen mochten; zie boven, Gen. 32:7,8.

Ge 32.7,8
2) boog zich

Zie boven, Gen. 18:2.

Ge 18.2

3) zeven malen

Dat is, dikwijls een zeker getal voor een onzeker; zie Lev. 26:8.

Le 26.8
4) kuste hem;

Zie boven, Gen. 29:11.

Ge 29.11

5) zij weenden.

Dit is dikwijls geschied bij de ontmoeting van vrienden, gelijk hier en boven, Gen. 29:11, en onder, Gen. 43:30 en Gen. 46:29, of in het scheiden, Ruth 1:14, Hand. 20:37.

Ge 29.11 43.30 46.29 Ru 1.14 Ac 20.37
6) trad Jozef

Anders, hij werd genaderd, of gehetten te naderen; daar hij in dezen tijd slechts omtrent zes jaren oud was.

7) [Voor]

Of, wat is u al dit heir? Dat is, waartoe zal dat dienen? Wat bedoelt gij daarmede? Hij had zonder twijfel dit wel verstaan van de knechts, die de kudde leidden, maar hij zocht gelegenheid uit Jakobs antwoord, om zijn geschenken beleefdelijk te weigeren.

8) Ik heb veel,

Dat is, ik heb daarvan genoeg. Hier zien wij vervuld de beloften Gods, boven, Gen. 27:39.

Ge 27.39

9) het zij het

Dat is, behoud voor u wat gij hebt.

10) als had

Alsof hij zeide: gelijk de gunst van God den mens zeer verkwikt, alzo ben ik ok door deze uw minnelijke en vreedzame ontmoeting zeer vermaakt, houdende haar voor een zeker teken van Gods genade te mijwaarts, alsof God zelf mij zo vriendelijk verschenen ware.

11) en gij hebt

Anders, heb toch een welgevallen aan mij, of, zo vriendelijk hebt gij mij ontvangen.

12) zegen, die

Dat is, geschenk, dat aldus genoemd wordt, Joz. 15:19; en 1 Sam. 25:27, en 1 Sam. 30:26, 2 Kon. 5:15, en 2 Cor. 9:5,6; omdat het bestaat uit dingen, die door de milde zegening des HEEREN den mensen toegezonden worden, en met gelukwensing plegen gegeven en met dankzegging ontvangen te worden.

Jos 15.19 1Sa 25.27 30.26 2Ki 5.15 2Co 9.5,6
13) hij zeide:

Namelijk, Ezau.

14) voor u

Dat is, nevens, tegenover u, met u, bezijden u, in uw gezelschap, mij naar u voegende in het reizen, al is mijn volk kloeker en frisser dan het uwe.

15) hij zeide

Namelijk, Jakob.

16) teder zijn,

Ruben, de oudste, mocht in dezen tijd omtrent twaalf of dertien jaren oud geweest zijn.

17) zogende

Anders, dragende.

18) bij mij

Of, op mij, dat is tot mijn last en zorg.

19) mijn gemak

Of, zachtjes, zoetjes.

20) naar den

Hebr. naar den voet; en zo in het volgende.

21) het werk,

Alzo noemt Jakob zijn vee, hetwelk gade te slaan zijn dagelijks werk was; alzo ook Exod. 22:8, en Exod. 36:6.

Ex 22.8 36.6
22) Laat mij genade

Dat is, bewijs mij deze gunst, en doe wat ik verzoek, en stel niemand van uw volk bij mij.

23) Sukkoth, en

Dezen naam had die plaats toen nog niet, maar kreeg zij daarna, zoals aan het einde van dit vs. gezegd wordt.

24) Sukkoth.

Dat is, hutten, tenten, daken, kooien. Deze plaats was gelegen over de Jordaan, in den stam van Gad, niet ver van Pnuel; zie Joz. 13:27; Richt. 8:5,14,15. Er wordt van een ander Sukkoth gesproken, Exod. 12:37.

Jos 13.27 Jud 8.5,14,15 Ex 12.37
25) behouden

Hebr. Schalem, wat anderen houden voor den naam van een stad bij de Jordaan, waar omtrent Johannes de Doper, daarna gedoopt heeft; onderscheiden van een ander Salem, daarna genoemd Jeruzalem; zie boven, Gen. 14:18; Ps. 76:3.

Ge 14.18 Ps 76.2

26) Sichem,

Zie boven, Gen. 12:6.

Ge 12.6

27) in het gezicht

Of, voor aan de stad.

28) Hemor, den

Hebr. Chamor, Hand. 7:16 wordt hij Emmor genoemd.

Ac 7.16

29) stukken gelds.

Genaamd Lammeren, omdat de figuur van een lam daarop getekend was. Zie Joz. 24:32; Job 42:11, en verg. Hand. 7:16. Anderen verstaan natuurlijke schapen, die hij voor dat land gegeven heeft, gelijk het ook gebruikelijk geweest is te kopen en te verkopen met verwisseling van waren.

Jos 24.32 Job 42.11 Ac 7.16
30) een altaar

Om dankoffer daarop te offeren, en den gehelen godsdienst te plegen, naar het exempel van zijn vaderen. Zie boven, Gen. 12:7 en Gen. 13:18.

Ge 12.7 13.18

31) De God Isra‰ls

Hebr. El Elohe Isra‰l.

Copyright information for DutKant